Glénisson & Van Genechten, 

en Glénisson & Zonen


Jacques-Edouard Glenisson (1808-1890), werd omstreeks 1830 kantoorbediende in het bedrijf van zijn oom P.J. Brepols. Hij verwachtte na verloop van tijd een belangrijker functie te gaan vervullen, maar werd daarin teleurgesteld. In 1833 nam Brepols zijn schoonzoon J.J. Dierckx als compagnon in zijn bedrijf op. Glenisson zag daarmee zijn ambities gedwarsboomd en begon een eigen drukkerij in de Hofstraat. Met Antoine Van Genechten (1809-1874), afkomstig uit een welgestelde familie van magistraten, als financier bouwde hij de drukkerij, later gevestigd aan de Warandestraat, uit tot een productiebedrijf van speelkaarten, prenten, boeken en handelsdrukwerk. Het was hetzelfde productiepakket als dat van zijn oom en beide firma’s werden dan ook felle concurrenten.


"Onze gekleurde en fantaisie papieren,  kinderprenten, prenteboekjes, Roomsche kerkboeken, enz., zyn thans alom genoegzaem gekend om hier iets over te zeggen."


Glenisson & Van Genechten 

omzendbrief

5 july 1842

Verschil van inzicht over de zeggenschap en de ontwikkeling van het bedrijf leidde in 1856 tot het uiteenvallen van de firma. De bedrijfsmiddelen werden verdeeld. Glenisson behield de fabriek en Van Genechten begon een nieuw bedrijf aan de Merodelei. Beide zetten als zelfstandige drukkers hun activiteiten voort met nagenoeg dezelfde producten: (vooral religieuze) boeken, speelkaarten, sierpapier, kinderprenten en papier voor verpakkingen. Glenisson, die zijn beide zonen Gustaaf en Edward opnam in het bedrijf, was een geniale zakenman die overal handel in zag. De firma Glenisson & Zonen was dan ook succesvol. Ze exporteerde speelkaarten en sierpapier naar het buitenland en behaalde een onderscheiding op de wereldtentoonstelling van 1862 in Londen. Dit succes was mede te danken aan de uitstekende graveurs die zij in dienst hadden, onder anderen Frans Thys en August van Loo. Met het succes van de firma kwamen ook rijkdom en maatschappelijk aanzien, waardoor de Glenissons tot de hogere burgerij van Turnhout gingen behoren. Edward Glenisson werd zelfs tot graaf verheven. in 1890 overleed Jacques Glenisson en Edward kreeg de leiding over het bedrijf, waarin hij zijn zoon opnam. Gustaaf trok zich terug uit de zaak en begon een luciferfabriek. Met de verplaatsing van het bedrijf naar een oude ijzergieterij aan de Steenweg op Hoogstraten zette het verval in. investeringen bleven achterwege en het productenpakket verouderde. Zo bleef het bedrijf tot het einde toe de mannekensbladen drukken met de houtblokken die nog uit de tijd van Glenisson & Van Genechten stamden. De afzet stagneerde tot een schamele 100 riemen papier per week en het aantal werknemers, dat in de jaren 1870 meer dan 600 bedroeg, was in 1896 teruggelopen tot 120. in 1900 sloot het bedrijf de poort.


Glenisson & Van Genechten gaf prenten uit in vier reeksen: twee met religieuze onderwerpen en twee met profane. De godsdienstige reeks in houtsnede omvatte 44 prenten en die in lithografie negen prenten. Deze reeksen stammen uit de eerste jaren van bedrijvigheid, daarna zijn nieuwe religieuze prenten in de profane reeksen opgenomen. De profane reeks in houtsnede telde uiteindelijk 216 prenten. De vierde reeks bestond uit 155 luxueuzer uitgevoerde prenten in lithografie, die niet als mannekensbladen worden beschouwd.


Voor de mannekensbladen in de religieuze reeks en de eerste 130 prenten in de profane reeks liet de firma nieuwe houtblokken snijden. Daarbij kopieerde ze talrijke prenten van andere drukkers. Ze kopieerde vooral succesvolle prenten van de Nederlandse drukkers Hoffers, Rynders en Van Munster, de Duitse uitgevers Renner en Endter en de Franse drukkers Basset en Gangel. Het grootste aantal prenten werd echter gekopieerd van Glenissons voormalige werkgever en oom Brepols. De prenten van Brepols werden vaak met tekst en al en soms in spiegelbeeld gekopieerd. Brepols was woedend dat hij beconcurreerd werd met nagemaakte producten door zijn voormalige werknemer en hij liet niet na de firma Glenisson & Van Genechten bij zijn afnemers in een kwaad daglicht te stellen. Dat heeft overigens de verkoop van de geplagieerde prenten nauwelijks gehinderd. Niet alleen werden prenten gekopieerd, de firma kocht op grote schaal gebruikte houtblokken en spaarde daardoor tijd en kosten uit voor de uitbreiding van het prentfonds. De snelle opbouw of uitbreiding van het prentfonds gaf een drukker voorsprong op concurrenten want de meestal jonge afnemers wilden graag en liefst zo vaak mogelijk met nieuwe prenten worden verrast. Zo werden door Glenisson & Van Genechten en opvolger Glenisson & Zonen bijna tachtig prenten gedrukt met blokken die waren overgenomen van de Nederlandse drukkers Thompson en Noman en ruim twintig met blokken die vlak voor het uiteenvallen van de firma waren aangekocht van de Turnhoutse drukker Delhuvenne.